Dynamiek in groepen activeren onbewust overlevingsstrategieën in de leden ervan; ook de interventionist die aansluit bij het taaksysteem. Hoe groter het taaksysteem, hoe sterker het appel op overleven is omdat het moeilijker is je verbonden te voelen in een grote groep dan in een kleinere -meer overzichtelijke- groep.
Praktijk experiment: effect van het taaksysteem op jou
Experiment: probeer eens in gedachten een andere persoon voor je te plaatsen. Voel van binnen wat er met je gebeurt. Plaats vervolgens een groep van 12 personen tegenover je. Voel opnieuw wat er vanbinnen met je gebeurt. Wat ervaar je? Is het anders dan met 1 persoon? Zo ja, wat is het verschil?
Reflectie: welke versies heb jij in je repertoire?
Dát je in overlevingsstrategieën stapt is onbewust en niet te voorkomen. De snelheid waarmee je de signalen leert herkennen om te erkennen dat je vanuit een overlevingsstrategie handelt, daarin kun je je wel degelijk ontwikkelen.
Hoe hoger de druk of spanning in het systeem waarmee je werkt, hoe lastiger het is om jezelf te reguleren. Maar alles start met het herkennen van de strategie. Liefst in het moment zelf.
De volgende reflectievragen helpen je de verschillende soorten te herkennen in het moment. In de rol van interventionist. Maar voel je vrij de opdracht breder in te steken en vanuit meerdere rollen te onderzoeken hoe jij dit doet. We hebben meestal vele verschillende varianten op het verheffen, ondergeschikt maken of dissociëren. Deze reflectieoefening is dan ook vermoedelijk nooit klaar…
Verheffen boven de ander
Wat is de externe trigger om in deze rol terecht te komen?
Welk gedrag laat je zien vanuit de rol?
Wat is de impact daarvan op je context en anderen in de context?
Welke gevoelens heb je op het moment dat je in deze rol terecht bent gekomen?
Welke gedachten?
In relatie met wie heb je deze rol ontwikkeld en waartegen heeft de rol je destijds beschermd?
Wat hoef je in jezelf niet te voelen als je vanuit deze rol handelt?
Ondergeschikt maken aan de ander
Wat is de externe trigger om in deze rol terecht te komen?
Welk gedrag laat je zien vanuit de rol?
Wat is de impact daarvan op je context en anderen in de context?
Welke gevoelens heb je op het moment dat je in deze rol terecht bent gekomen?
Welke gedachten?
In relatie met wie heb je deze rol ontwikkeld en waartegen heeft de rol je destijds beschermd?
Wat hoef je in jezelf niet te voelen als je vanuit deze rol handelt?
Dissociëren
Wat is de externe trigger om in deze rol terecht te komen?
Welk gedrag laat je zien vanuit de rol?
Wat is de impact daarvan op je context en anderen in de context?
Welke gevoelens heb je op het moment dat je in deze rol terecht bent gekomen?
Welke gedachten?
In relatie met wie heb je deze rol ontwikkeld en waartegen heeft de rol je destijds beschermd?
Wat hoef je in jezelf niet te voelen als je vanuit deze rol handelt?
Praktijkoefening: Systeem ontwikkelfases
Neem een van je taaksystemen waarin je nu werkt. Onderzoek in welke ontwikkelfase deze zich bevindt. Welke dynamiek of interactiepatronen neem je waar waardoor je deze conclusie trekt?
Welk appel doet dit systeem op jou? Waartoe wordt je uitgenodigd? Hoe? Welke overlevingsstrategie activeert in deze fase van ontwikkeling? Onderzoek deze strategie aan de hand van de volgende stappen:
Feitelijk gedrag
Wat zie je jezelf doen?
Gedachten – negatieve voorspellingen of aannames
Welke gedachten heb je als je hier ruimte voor maakt en ze verkent?
Impulsen tot gedrag
Zijn er impulsen tot (sociaal onwenselijk mag en is heel gewoon!) gedrag die je niet uitleeft?
Emoties en gevoelens
Stel dat je de ruimte zou nemen in het moment zelf, welke emotie zou je dan waarnemen in je lichaam?