1. Herken jouw arena
Denk terug aan een recente samenwerking (team, projectgroep, overleg) waarin je frustratie voelde of waar het stroef liep. Beschrijf:
- Wat gebeurde er feitelijk?
- Wat was jouw gedrag?
- Welk gedrag van anderen raakte je het meest?
π Probeer nog geen oordeel te vellen. Kijk als een onderzoeker: wat zag je?
2. Teken het taaksysteem
Teken het systeem als geheel:
- Wie zijn de leden?
- Wie lijkt de meeste invloed te hebben (formeel of informeel)?
- Waar sta jij in deze tekening?
π Markeer ook wie er vaak zwijgt, overruled wordt of juist dominant spreekt. Wat valt je op?
3. Analyseer de interactiepatronen
Noteer een interactie uit dit systeem waar je bij was. Bijvoorbeeld: iemand bracht iets in, een ander reageerde, jij deed vervolgens dit⦠enzovoort.
- Wat was het patroon?
- Werd er iets Γ©cht geΓ―ntegreerd of ging het vooral om overtuigen, uitwijken of terugtrekken?
π Welke herhaling herken je?
4. Bekijk je gedrag in functie van het systeem
Kies één gedragsmoment van jezelf in deze situatie. Beantwoord:
- Wat was je intentie?
- Wat was het feitelijke effect op het systeem?
- Was je gedrag dienend aan het gezamenlijke doel?
π Durf los te laten of het βgoed bedoeldβ was. Wat gebeurde er werkelijk?
5. Kies bewust een andere plek
Stel: je kon deze situatie opnieuw ingaan. Wat zou je dan anders doen?
- Welk gedrag zou je kunnen inzetten dat functioneel is voor het systeem?
- Wat vraagt dat van je?
π Verken wat je los moet laten om iets nieuws in te brengen. Misschien je gelijk, je voorzichtigheid, of je neiging tot controle?