1. Wanneer benoem jij wat er écht speelt – en wanneer niet?
- Welke situaties in jouw werk ken jij waarin het patroon werd doorbroken, zoals Paul deed?
- Wat hield je toen tegen, of wat hielp je om het wel te doen?
👉 Wat is jouw persoonlijke ‘grens’ om de dynamiek te benoemen – en wat is er nodig om daar doorheen te bewegen?
2. Welk patroon in je team of samenwerkingsverband zou je – zonder oordeel – willen onderzoeken?
- Is het een patroon van vermijden, van haantjesgedrag, van grapjes maken?
- Wat zou er veranderen als jullie daar gezamenlijk woorden aan durfden geven?
👉 Wat zou je kunnen zeggen om het ‘eerlijk kijken’ op gang te brengen zonder te vervallen in aanklacht of oordeel?
3. Hoe ga jij om met ongemakkelijk nieuw gedrag – bij jezelf of de ander?
- Wat gebeurt er in jou als iemand experimenteert met nieuw, kwetsbaar gedrag?
- Wat gebeurt er als jij dat zelf doet?
👉 Waar kun jij jezelf trainen in mildheid – zodat je verandering niet afschiet, maar verwelkomt?
4. Welke rol speelt je lijf in hoe jij deelneemt aan de dynamiek?
- Herken je wat er fysiek gebeurt als je getriggerd wordt?
- Wat helpt jou om te centreren – zelfs middenin het gesprek?
👉 Welke ankerzin of micro-handeling kan je helpen terug te keren naar jezelf als het spannend wordt?
