1. Waar irriteer jij je kapot aan?
Kies een collega of situatie die je vaak triggert.
- Wat doet die ander precies wat je niet verdraagt?
- Welke betekenis geef je aan dat gedrag?
👉 Wat zou jouw eigen -subtiele- versie van dit gedrag kunnen zijn?
2. Van aanname naar toetsing
Neem een aanname die je hebt over iemand: “Hij denkt dat…” of “Zij voelt zich vast…”
- Wat zie je letterlijk gebeuren (objectieve waarneming)?
- Wat vul jij daar zelf bij in?
👉 Wat gebeurt er als je deze aanname open zou toetsen bij de ander?
3. Wat spiegelt de ander jou?
Pak een terugkerend oordeel dat je hebt over iemand. Bijvoorbeeld: “Ze is onzeker”, “Hij is dominant”, “Ze zoekt altijd bevestiging”.
- Wat zegt dit over iets wat jij zelf lastig vindt om te laten zien?
- Wanneer vertoon jij – al is het anders verpakt – vergelijkbaar gedrag?
👉 Wat probeer je onbewust van jezelf weg te houden door het bij de ander te plaatsen?
4. Herken je overlevingsrol
In welke situaties merk je dat je vooral bezig bent met wat de ander ‘fout’ doet?
- Welke overlevingsstrategie van jou is dan actief?
- Hoe beïnvloedt die strategie jouw gedrag en de dynamiek?
👉 Wat zou er veranderen als je nieuwsgierigheid vóór oordeel zet – en je projectie als spiegel durft te zien?